Tijdens mijn politieke carrière als Eerste Kamerlid (1999-2007) was ik een van de eerste politici die in 2004 een eigen - tamelijk primitief - weblog begon. Eerst vooral vanwege mijn politieke activiteiten/meningen, maar in de loop der tijd steeds meer over mijn publicaties en publieke optredens als journalist en publicist. Zo werd het weblog een etalage voor iedereen die op hoogte wilde blijven van mijn gepubliceerde artikelen en columns, van gebeurtenissen waar ik bij ben geweest, van observaties die ik doe, van meningen die in mij opwellen, of van andere persoonlijke wetenswaardigheden.
Het is geen dagboek, maar wel een soort maandboek geworden, waar ik zelf regelmatig in terug blader om nog even na te gaan hoe het ook al weer zat.
Column TSV over Jaarboek ’Verhuizing van de verzorgingsstaat’
Tekortkomingen
Het recente Jaarboek 2018 van het Tijdschrift voor sociale vraagstukken, De verhuizing van de verzorgingsstaat, doet precies wat een Jaarboek moet doen: discussie oproepen. Want dat heeft het onderwerp - hoe gaat het met de decentralisaties? - hard nodig. Discussiepunten zijn er immers genoeg. Redden de gemeentes het eigenlijk wel met aanmerkelijk minder geld? En waarom gaat het bij de ene gemeente beter dan bij de andere? Levert die formule van wijkgericht werken met toegankelijke sociale wijkteams nu echt een efficiënte en minder bureaucratische ondersteuning op? Wat zijn slaag- en faalfactoren? Doen de niet-door de gemeente aangestuurde zorgsectoren (ggz) en financieringsregimes (zorgverzekeringswet) eigenlijk wel voldoende mee?
De auteurs van het Jaarboek zijn niet optimistisch. Zij zijn drie Grote Tekorten op het spoor gekomen: een solidariteitstekort (het groter beroep op zelfredzaamheid en naasten zet onderlinge solidariteit onder druk), een democratisch tekort (het is een verplicht opgelegde operatie tegen de wil en zeggenschap van rechtstreeks betrokken burgers en professionals), en een professioneel tekort (er is sprake van onderprofessionalisering). Het zijn zware conclusies, waarvan je je kunt afvragen of het observeren van zo’n 130 gesprekken, het interviewen van zo’n 70 professionals en 30 cliënten voldoende grond bieden om over de decentralisaties misschien dan nog wel niet code rood, maar dan toch op zijn minst code oranje af te roepen.
Wat daarbij problematisch is, is dat de onderzoekers al hun waarnemingen op een hoop vegen. Alsof de professionals in Leeuwarden, Amsterdam, Eindhoven en Zwolle volgens eenzelfde masterplan (de belofte van nabijheid) op pad zijn gestuurd. Het aardige van de decentralisaties is nu juist dat dat masterplan overal zijn bijzondere invulling heeft gekregen. Amsterdam heeft het echt anders aangepakt dan Leeuwarden; de wijkteams van WijEindhoven zijn anders samengesteld dan die in Rotterdam; de werkomstandigheden in Zwolle wijken af van die in Sittard-Geleen. Over die verschillen komen we in het Jaarboek weinig te weten, terwijl ze juist zo interessant zijn. De decentralisaties nopen dus eigenlijk tot een ander onderzoeksdesign dan het op een hoop vegen van data. In plaats van gemene delers moet je verschillen leren wegen om succes- en faalfactoren op het spoor te komen. Misschien een tip voor een volgende ronde onderzoek.
Daarom is op alle drie de tekortconclusies het nodige af te dingen. Dat geldt sowieso voor het professionele tekort, dat een beetje vreemd uit de verf komt. Aan de ene kant is het volgens de onderzoekers aan de professionals in de wijkteams te danken dat de decentralisaties niet op een nog grotere deceptie zijn uitgelopen. Zij maken er het beste van, waarbij de onderzoekers hun gedrag duiden als verzet als zij de ondersteuningsvraag van hun cliënten zo interpreteren dat er een passend aanvinkvakje voor is in de WMO-verordening. Ze leggen zich daarmee kennelijk niet neer bij het dwingend gemeentelijk kader om vooral zelfredzaamheid te pushen. Dat zou je natuurlijk ook gewoon professionaliteit kunnen noemen. Of zelfs: welbegrepen eigenbelang. De redenering die de onderzoekers volgen zou betekenen dat de handigheid van psychotherapeuten om steeds opnieuw net wat andere dbc’s te openen om de behandeling te continueren hen ook tot verzethelden maakt tegen de disciplinering van zorgverzekeraars. Tja….
Die verzetsconclusie laat zich ook moeilijk rijmen met de constatering dat er sprake zou zijn van onderprofessionalisering in sociale wijkteams. De dienstbaarheid aan de ‘huiselijke logica’ (mensen moeten meer zelf doen en dat is ook beter) ondermijnt volgens de onderzoekers de professionaliteit. Om dat tegen te gaan stellen de onderzoekers een professionaliseringsproject voor: met opleidingseisen, bijscholingsprogramma’s en een verplicht beroepsregister voor de generalisten. Dat is een klassieke reflex, die volgens mij niets helpt als niet eerst een aantal echt aanwijsbare tekorten worden opgelost, waar de onderzoekers helaas weinig over melden.
Dat is allereerst een conditioneel tekort: de hele wijkteam-operatie is vrijwel overal opgezet zonder enig zicht op de voorwaarden op basis waarvan dat tot een succes zou kunnen leiden. In de tweede plaats is er een schreeuwend mandaatstekort: professionals hebben wel de verantwoordelijkheid voor maatwerk gekregen, maar niet de bevoegdheid om daarvoor ook in te breken op bureaucratische systemen. En in de derde plaats een collectiviteitstekort: er is nauwelijks professionele energie vrijgemaakt om wijkteams echt te verbinden met de buurt om individuele problemen ook collectief te kunnen maken.
Het is gezien deze weeffouten een wonder dat er nog zoveel goed gaat. Het lijkt mij een eerste prioriteit om die tekortkomingen de komende jaren weg te werken in plaats van professionals van de juiste papieren te voorzien. Want wat heb je daaraan als je verder geen potten kunt breken. Deze bijdrage verscheen in het Tijdschrift voor sociale vraagstukken, nr. 3/2018.
okt27
Afscheid Lies Schilder als directeur van de BPSW
Begin oktober nam Lies Schilder afscheid als directeur van de BPSW, de Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, een functie die ze sinds 2011 bekleedde, hoewel ze begon als directeur van de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). Lies gaat met vervroegd pensioen. Voor haar afscheid schreven velen een een stukje voor een fraaie afscheidsbundel. Dit is mijn bijdrage:
Een lintje voor Lies
Wie kent nog Bastiaan Walpot? Niemand denk ik. Googlen heeft geen zin, want de Bastiaan Walpotten die dat oplevert is niet de Bastiaan Walpot die ik bedoel. Mijn Bastiaan Walpot werkte bij de Joint, ooit de brancheorganisatie voor het maatschappelijk werk. Hij zat in talloze overleggen en besturen, vergaderde zich suf in het overlegcircuit en was de verpersoonlijking van het feit dat het maatschappelijk werk een instituut was dat meetelde en meepraatte. Bastiaan Walpot deed er toe. Hij was tot ver in de jaren tachtig een maatschappelijk werk-bobo, een ouderwetse particulier-initiatief-notabele. Ik had met hem te maken omdat hij in het bestuur zat van de uitgeverij die het Welzijnsweekblad en het Tijdschrift voor de Sociale Sector uitgaf waar hij uitblonk in nietszeggendheid. Ik kan me niet herinneren uit de mond van deze voorman van het maatschappelijk werk ooit iets vernomen te hebben dat de moeite van het onthouden waard was.
Daarom was Lies Schilder direct een verademing. Ik weet ook dat ik haar ergens in de jaren tachtig voor het eerst heb ontmoet, vermoedelijk samen met Geert van der Laan, als Groningse pleitbezorgers, onderzoekers en criticasters van het maatschappelijk werk. Beiden schreven voor de tijdschrift Marge en later het Tijdschrift voor de Sociale Sector, waar ik toen als eindredacteur aan verbonden was. Zij maakten meteen duidelijk dat het maatschappelijk werk niet saai is à la Bastiaan Walpot, maar dat je er ook indringend, begeesterd, kritisch en toch opbouwend over kunt verhalen. Het maatschappelijk werk was er om mensen bewust te maken, te activeren, te emanciperen, vooruit te helpen in het leven, allemaal zaken waar je Bastiaan Walpot nooit over hoorde.
De tragiek is deze. Zo rond 1990 ging Bastiaan Walpot met pensioen. En met hem verdampte ook de hele infrastructuur waar het maatschappelijk werk op rustte. De Joint verdween, het NIMAWO (het Nederlands Instituut voor Maatschappelijk Werk Onderzoek) verdween, de universitaire belangstelling verdween nagenoeg, het Tijdschrift voor Maatschappelijk Werk verdween, de naam verdween uit het ministerie. Het leek wel alsof hun voortbestaan zonder Bastiaan Walpot geen zin had, hij had geen enkel elan nagelaten. Er bleef nagenoeg niets over. Ja, een paar enclaves op Hogescholen waar studenten werden opgeleid.
En natuurlijk Lies Schilder, en – lange tijd - haar maat Geert van der Laan. Zij hield stand. Terwijl de opbouwwerkers allemaal consultant werden, de woningcorporaties dollartekens in de ogen kregen, de linkse kameraden van de jaren tachtig op het managementpluche belandde, het neoliberalisme de armen en behoeftigen een schuldcomplex aanpraatte, het welzijnswerk overbodig werd verklaard, bleef Lies Schilder het maatschappelijk werk trouw. Zo ongeveer in haar eentje nam ze de hele verdwenen inboedel van Bastiaan Walpot waar. Toen in 2011 de vacature directeur van het NVMW vrij kwam was er ook maar persoon in Nederland over die daar geknipt voor was: Lies Schilder.
Ze schreef een proefschrift wat alleen zij kon schrijven, waarbij ze de ondoordachte handelzucht van sociale professionals hekelde en pleitte voor reflectie. Hou je vak bij, denk er over na, probeer het te onderbouwen. Zo gaf ze ook leiding aan de beroepsorganisatie, ze wilde een vak hooghouden. Ze deed, met andere woorden, alles wat Bastiaan Walpot naliet. Daarom is het terecht dat we deze oude notabele, deze nietszeggende vergaderaar zijn vergeten. Maar precies om die reden moeten we Lies Schilder koesteren, ze verdient een plek in de Canon sociaal werk. Een lintje in de orde van de sociaal werkers. Want zonder mensen zoals zij verdampt het elan. Zakt het weg in het inspiratieloze moeras dat haar verre voorganger Bastion Walpot haar had nagelaten.
okt27
Fotoboek van reizen naar China en VS van dertig jaar geleden
okt26
Bijdrage aan Movisie-bundel ter gelegenheid van pensioengang Harrie Hens
Met Harrie Hens zat ik begin jaren tachtig in de redactie van het kwartaaltijdschrift Psychologie & Maatschappij. Onlangs nam hij door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd afscheid van Movisie,waar hij zo’n dertig jaar heeft ingespannen voor de professionalisering van het sociaal werk. Ter gelegenheid van zijn afscheid verscheen er een bundel bijdragen van Harrie Hens-kenners, waar ik dus door ons gedeelde P&M-verledne ook bij hoor. Zo begon mijn columnachtige bijdrage:
De verdwenen klassenstrijd
Harry Hens en ik geloofden in de klassenstrijd, een woord dat anno 2018 uitleg behoeft en dat wij vandaag de dag geen van beiden snel in de mond zullen nemen. Maar begin jaren tachtig zaten wij beiden in de redactie van het linkse kwartaaltijdschrift Psychologie & Maatschappij, waarin zo´n beetje alle progressieve onderzoekers, studenten en academici, die iets met de psychologie hadden uit te staan een platform hadden gevonden om met elkaar de wereld, de mens en de alles doordringende tegenstellingen tussen kapitaal en arbeid, tussen onderdrukkers en onderdrukten, tussen machtigen en machtelozen te doorgronden. Geen onderwerp of we wisten het wel in verband te brengen met de klassenstrijd. In laatste instantie werd immers alles bepaald door de ´maatschappelijke tegenstellingen´ en door de divergerende belangen van ‘kapitaal en arbeid’.
Harry studeerde in die jaren aan de vakgroep Arbeid en Bewustzijn aan de Rijksuniversiteit Utrecht en ik bekwaamde mij toen aan de Katholieke Universiteit Nijmegen in de cultuur- en godsdienstpsychologie. Harry analyseerde vooral de bijdrage aan de klassenstrijd die vakbonden en het vormingswerk binnen de vakbonden konden leveren. Ik typte in die jaren mijn vingers blauw om aan de tonen dat subculturen en jeugdculturen begrepen moesten worden als slim verzet tegen de dominante burgerlijke en alle tegenstellingen verdoezelende ‘mainstreamculture’.
Het was een mooie tijd. De wereld moest veranderen en wij speelden daarin met het tijdschrift Psychologie en Maatschappij, in de vakgroepen Arbeid en Bewustzijn en Cultuur- en Godsdienstpsychologie op zijn minst een voortrekkersrol. Vonden wij. We waren het er over eens dat de maatschappelijke tegenstellingen overwonnen moesten worden en dat wij in de klassenstrijd aan de goede kant van de geschiedenis onze plek hadden gevonden. We discussieerden of ons leven ervan afhing (wat ook zo was) over de prioriteiten die gekozen moesten worden, de theoretische concepten daarbij behulpzaam waren en de auteurs (Holzkamp, Althusser, Lacan of Theo Meijman) die gelezen moesten worden. We waren het eens over de klassenstrijd, maar verschilden totaal van mening over hoe die gevoerd moest worden. Harry had zijn troeven gezet op de vakbonden; ik meende dat de strijd in de ‘ideologische staatsapparaten’ onmiskenbaar voorrang verdiende.
Wil je weten hoe het verhaal afloopt? Klik dan hier voor het hele verhaal.
Komt u toevallig in Bodegraven? Of woont u in de buurt. ga dan even kijken naar de ontzettend leuke tentoonstelling van de Canon Sociaal Werk, gemaakt door welzijnsorganisatie SAM in het Evertshuis Julianastraat 4. https://t.co/ckmy7WSrxdpic.twitter.com/vROgiXX7EX
Het ziet er weer geweldig uit: de boekeditie van de Canon palliatieve zorg, die gisteren naar de drukker is gegaan en begin november van de pers rolt. Bekijk de drukproef en bestel het boek voor het uitverkocht is: https://t.co/OEoh24ayjt Bestelinfo: https://t.co/hkJs0sRZu3pic.twitter.com/ReWsDI5c9B
Na ruim een jaar archiefwerk, interviews, beeldmateriaal verzamelen en hoofdstukken schrijven is vandaag dan eindelijk het complete boek naar de drukker gegaan. Nu kan er dus niets meer aan veranderd worden. Al het materiaal op de computer kan geherordend worden, de boeken kunnen terug in de kast, de aandacht kan zich op andere zaken richten. Het is nu (straks dus) aan anderen om te beoordelen of deze geschiedschrijving de moeite van het lezen waard is. Wie zich al vast digitaal wil inlezen, kan overigens al een heel eind in het boek op streek raken. Klik op de afbeelding of hier.
okt10
Ja, ja, ik doe aan winddelen...
okt10
Kopers spelen de baas over huurders
Vanaf 2017 schrijf ik een column voor Huurpeil, het kwartaaltijdschrift van de Woonbond. Hieronder de derde aflevering van dit jaar, die al in augustus werd gepubliceerd maar die ik in alle drukte nog niet in mijn weblog heb geplaatst. Bij deze dus alsnog.
Gemengde VVE’s en stemloze huurders
Sinds woningcorporaties geacht worden om ter verwerving van kapitaal sociale huurwoningen te voorkomen, kennen wij het verschijnsel van gemengde Verenigingen van Eigenaren. Dat is een wettelijk verplichte figuur, waarin de corporatie doorgaans als hoofdeigenaar een meerderheidsstem heeft aangevuld met de individuele stemmen van particuliere eigenaren. De VVE bepaalt het onderhoudsprogramma, de hoogte van de servicekosten, de uitvoering van reparaties, en alles wat ze met elkaar willen regelen rondom het betreffende wooncomplex. Best een mooie vorm om collectieve verantwoordelijkheid dichtbij mensen te organiseren.
Alleen hebben huurders in deze constructie doorgaans niets te vertellen. Ze zijn geen eigenaren, worden dus voor de vergaderingen niet uitgenodigd en het is de woningcorporatie die in deze hun belangen zou moeten behartigen. Er zijn huurders die al decennia in een complex wonen, die er zelfs veel kennis van hebben, maar niet worden toegelaten tot de vergadering waarin over de toekomst van zijn woonomgeving wordt besloten. Sorry, ‘slegs fir’ eigenaren.
Dat kan tot bijna ontluisterende taferelen leiden. In een Amsterdamse VVE waarin Ymere een meerderheidsstem heeft stond vorig jaar de kwestie AirBnB op de agenda. Of en onder welke voorwaarden eigenaren hun woning via AirBnB of een andere bemiddelingsorganiatie mogen verhuren is een kwestie waar de VVE over gaat; zij moet daar beleid op vaststellen. Op de vergadering was er een flink deel van de aanwezigen wel voor om eigenaren toestemming te geven tot verhuur via AirBnB. Logisch in Amsterdam valt daar immers fors geld mee te verdienen. Je hoeft je huis maar een maand te verhuren om een halve wereldreis te kunnen bekostigen.
Er was nog wel iemand die vroeg hoe het dan met de huurders zat. Nee, die mogen hun woning niet via AirBnB verhuren, meldde de vertegenwoordiger. Dat is verboden. Waarmee de zaak was beklonken. Het was op dat moment in de hoofdstad alom bekend dat AirBnB op steeds meer plaatsen voor aanmerkelijke overlast zorgt. De gemeente was druk doende om er paal en perk aan te stellen. Genoeg redenen voor de corporatie, zou je zeggen, om dit niet zonder slag of stoot te laten passeren. Ze vertegenwoordigt immers de stem van de huurders, en hoe redelijk is het om huurders AirBnB te verbieden, ze wel met de overlast ervan op te zadelen, maar ze verder buiten de besluitvorming te houden? Gelijke monniken, gelijke kappen, zou je zeggen.
Nee dus, de vertegenwoordiger van de corporatie wilde de vergadering niet bruuskeren en zo besloot een minderheid dat de meerderheid zich maar moest schikken naar het geweld van de rolkoffertjes en weed-rokende jongeren op de balkons van hun complex. Het is maar een voorbeeld van dat er iets wezenlijks mis is in de constructie van deze gemengde Verenigingen van Eigenaren. Voor de corporaties is een VVE waarin zij een meerderheidsstem of een aanzienlijke minderheidsstem hebben weinig anders dan een administratieve noodzakelijkheid. Het moet. Er zit geen volkshuisvestelijke ambitie achter. Het is vooral een beheerkwestie. Dat kan natuurlijk best anders. Waarom huurders niet gewoon uitnodigen op VVE-vergaderingen? Oké, ze zijn geen eigenaren, maar waarom zouden ze niet mogen meepraten over het wel en wee van hun woningen en hun woonomgeving. Geef ze adviesrecht of laat ze de stem van de corporatie bepalen. Zeker, het kost energie. De corporatie wordt wellicht eerder een community-builder dan een complexbeheerder. Dat is waar.
Maar wat is daar op tegen? Wat is er mis als er arrangementen ontstaan waar direct betrokkenen, eigenaren en huurders, met elkaar bepalen hoe zij hun woonomgeving onderhouden, welke investeringen ze doen, en wat er wellicht ook in sociaal opzicht met elkaar geregeld kan worden? Dat past helemaal in de trend van het teruggeven van verantwoordelijkheid aan mensen. Het is ook nog eens een aardige illustratie van de veel bezongen, maar vaak weinig concrete participatiesamenleving. Het is bovendien niet voor niks dat de Woningwet de mogelijkheid heeft geïntroduceerd om Wooncoöperaties op te richten, dat zijn eigenlijk al een soort Vereniging van Eigenaren. Het sluit zelfs aan bij de geschiedenis van de woningbouwverenigingen waarin in de eerste decennia van de vorige eeuw de bewonerscommissies van de huurcomplexen nagenoeg alles zelf regelden. Zelforganisatie en zelfsturing zijn begrippen die in nagenoeg elke moderne organisatie tegenwoordig de toon zetten, maar kennelijk zijn die begrippen, die geschiedenissen, die beleidsdoelstellingen niet van toepassing als er binnen corporaties over VVE’s gesproken wordt. Dan beginnen er geen volkshuisvestelijke ambities op te borrelen, dan verwordt het tot een administratieve verplichting. Misschien moet de Woningwet maar weer worden aangepast om huurders in deze VVE-verbanden de stem te geven die corporaties hen systematisch ontzeggen.
Deze column verscheen in augustus in Huurpeil, nr. 3, 2018. Huurpeil is het kwartaalmagazine van de Woonbond.
okt7
Artikel over ontstaan van de dubbeltjeswoningen
In Ons Amsterdam verscheen deze maand van mijn hand een artikel dat verhaalt over het ontstaan van de Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen, die 150 jaar geleden, op 2 november 1868, werd opgericht en waarvan de Amsterdamse Woonstichting De Key de officiële nazaat is. Het verhaal is gebaseerd op het eerste hoofdstuk van het boek Het begon met dubbeltjes.... De geschiedenis van Woonstichting De Key 1868-2018 . Meer informatie over het boek vindt u hier. Een los nummer van Ons Amsterdam kunt u hier bestellen.
Op 2 november 2018 bestaat Woonstichting De Key 150 jaar. Daarmee is deze Amsterdamse corporatie één van de oudste woningcorporaties van het land. Ze begon onder de naam Bouwmaatschappij tot Verkrijging van Eigen Woningen in 1868 als zelforganisatie van arbeiders. Op een spectaculaire oprichtingsvergadering besloten zij wekelijks een dubbeltje te sparen om daarmee kapitaal bijeen te brengen die de vereniging in staat moest stellen om woningen te bouwen die uiteindelijk eigendom van de arbeiders zelf zouden worden. Een prachtig plan dat al snel op de meedogenloze wetten van de realiteit stoot, waarna de Bouwmaatschappij aan een lange en eigenwijze geschiedenis begon, die tot op de dag van vandaag voortduurt. De Key heeft mij gevraagd om deze geschiedenis te boek te stellen. Dat boek verschijnt in november in druk en wordt in december gepresenteerd. Maar iedereen die geïnteresseerd is in deze bijzondere geschiedenis kan de eerste acht hoofdstukken al lezen. Klik op de afbeelding hierboven of hieronder of hier om de eerste acht hoofdstukken (tot 2010) te lezen en/of te downloaden.