Tijdens mijn politieke carrière als Eerste Kamerlid (1999-2007) was ik een van de eerste politici die in 2004 een eigen - tamelijk primitief - weblog begon. Eerst vooral vanwege mijn politieke activiteiten/meningen, maar in de loop der tijd steeds meer over mijn publicaties en publieke optredens als journalist en publicist. Zo werd het weblog een etalage voor iedereen die op hoogte wilde blijven van mijn gepubliceerde artikelen en columns, van gebeurtenissen waar ik bij ben geweest, van observaties die ik doe, van meningen die in mij opwellen, of van andere persoonlijke wetenswaardigheden.
Het is geen dagboek, maar wel een soort maandboek geworden, waar ik zelf regelmatig in terug blader om nog even na te gaan hoe het ook al weer zat.
Midden in de Indische buurt van Amsterdam woont mevrouw De Vries, een oude, gehandicapte dame. De laatste jaren ontvangt ze elke dag een offi ciële brief van een instantie. Nu eens van de overheid, dan weer van de winnaar van een aanbesteding. Tweeduizend brieven gedurende acht jaar. Brieven over busjesvervoer, thuiszorg, hulpmiddelen; brieven met instructies, formulieren, mededelingen en vragen. Mevrouw De Vries is geen uitzondering. Overal in Nederland ontvangen oudere burgers post van overheidswege waar soms wel degelijk iets mee moet, maar waar zij niets mee kunnen. Omdat de post onbegrijpelijk is, tegenstrijdig of niet op hen van toepassing. De bovenbuurman van mevrouw De Vries, Stephan Steinmetz, hielp haar al die jaren met de afhandeling van de post. Een selectie uit de twee duizend brieven staat aan de basis van dit onthutsende boek, dat de privatiseringsdrang van de laatste jaren in kaart brengt. Het boek geeft een kijkje in de kille, door automatisme beheerste ziel van een overheid die uit is op marktwerking, koste wat kost.
Het is een even hilarisch als trefzeker boek geworden. Het is even grappig als treurig. Het geeft aan hoezeer de verzorgingsstaat een anoniem karakter heeft aangekomen, waarin voorlichters, ambtenaren en beslissers burgers bombarderen met alle informatie idie opgeteld zo'n omvang aanneemt dat je er bijna een complete dagtaak aan hebt. Terecht stelde NRC Handelsblad afgelopen zaterdag dat het boek eigenlijk verplichte literatuur is voor elke ambtenaar en politicus. Klik voor meer informatie hier.
Deze maand verschijnt het nieuwe boek van de Amerikaanse politicoloog Benjamin Barber (bekend van het boek Jihad vs MacDonald) If mayors ruled the wolrd. Niet natiestaten lossen volgens Barber in de toekomst problemen op, dat doen steden en hun leiders nu al. De natiestaat is als negentiende eeuws vehikel ontstaan om heel andere problemen op te lossen dan waar we nu voor staan. En wie kijkt naar de praktijk ziet dat de veranderingskracht op alle fronten uit de steden komt. Daarom moet de focus daarop komen te liggen.
feb4
Stedelijk Museum Amsterdam | AANRADER
Ik was nog niet in het verbouwde Stedleijk Museum in Amsterdam geweest, maar gisterochtend, voordat de rijen tientallen meters lang waren, zijn we er gaan kijken. Aan de buitenkant ziet het mueseum er inderdaad uit als een megabadkuip, maar in ruimtelijk opzicht is het gebouw indrukwekkend. En binnen is het prachtig, goed geordend. Overzichtelijk. Meteen een Museumjaarkaart aangeschaft, hier zien ze me vaker.
feb2
Column Aedes Magazine - januari / februari
Verlate nieuwjaarswens
‘ Als 2012 iets duidelijk heeft gemaakt is dat we op zoek moeten naar een nieuw soort verzorgingsstaat. Het oude model, grotendeels in de steigers gezet na de Tweede Wereldoorlog en vervolmaakt in de jaren zestig (Bijstandswet) en zeventig (explosieve groei publieke sector), is niet langer toekomstbestendig. Het is duur, bureaucratisch, institutioneel, versnipperd en daardoor steeds moeilijker bestuurbaar geworden. In een nieuw type verzorgingsstaat zal meer verantwoordelijkheid liggen bij burgers en minder bij instituties.
De vraag is nu: hoe gaan we die verandering vormgeven? Met obligate constateringen dat burgers meer ‘zelf’ moeten doen, komen we geen stap verder. De sleutel voor verandering ligt ook niet in handen van burgers, maar van instituties. Zij vormen het probleem en zij staan voor de uitdaging hun eigen praktijken kritisch tegen het licht te houden.
Die uitdaging geldt natuurlijk ook voor corporaties. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. Als een huurder een aantal maanden zijn huur niet betaald, treedt er een uitgebreide institutionele mallemolen in werking. Waarschuwingen, incasso, inzetten maatschappelijk werk en voor de allerergste gevallen tenslotte huisuitzettingen en langdurige opsluiting in de gevangenis die schuldhulpverlening heet –de meest troosteloze en ineffectieve vorm van publieke dienstverlening die ons land rijk is. De meeste wanbetalers maken zich in dit proces klein; sommigen steken de kop in het zand, hopen op een wonder dat nooit geschiedt. Uit schaamte zwijgen ze en roepen niet snel de hulp van anderen in.
Maar wat nu als in hun huurcontract sprake is van contactpersoon die in het geval van wanbetaling op zijn minst wordt geïnformeerd, maar nog liever wordt ingeschakeld? Of sterker, als er sprake is van personen die garant staan als de huurder nalatig is? Bij zakelijke transacties is zoiets normaal, maar bij zo’n wezenlijke, en vaak dure, zaak als wonen vinden we dat ‘paternalistisch’. Maar als we verantwoordelijkheid voor het oplossen van problemen van mensen minder willen laten monopoliseren door instituties en meer willen verplaatsen naar de samenleving, dan zullen we voor zulke omgangsvormen niet langer moeten terugschrikken. Sterker, we zullen burgers er toe moeten verleiden. Het is bijvoorbeeld heel goed denkbaar om huurders die op deze wijze corporaties mogelijk werk en de samenleving mogelijk kosten besparen te belonen door hen korting op de huur te bieden.
Natuurlijk: er kleven allerlei bezwaren aan. Veel daarvan worden ingefluisterd door onze langdurige verslaving aan het oude verzorgingssstaatdenken. Mijn ietwat verlate nieuwjaarswens voor 2013 is dat we ons voor een jaar lang niet laten leiden door bezwaren, maar door gedurfde denkbeelden. Want die hebben we nodig om echt stappen voorwaarts te maken.
Deze column is eind januari verschenen in Aedes Magazine, nr. 1/2013.
feb1
Column socialevraagstukken.nl
Eind december verscheen het laatste nummer van MO Samenlevingsopbouw, vaktijdschrift voor opbouwwerkers. Het tijdschrift fuseert in 2013 met het Tijdschrift voor de Sociale Sector – TSS en het vrijwilligersblad Vakwerk en gaat dan verder als Tijdschrift voor sociale vraagstukken, dat vier keer per jaar zal verschijnen. Staat dat voor een trend? Verdwijnen gespecialiseerde op professies en instituties gerichte vakbladen ten gunste van een informatievoorziening die zich niet op beroepsgroepen maar op ‘sociale vraagstukken’ richt? Het lijkt er wel op. Overal roept men tegenwoordig om ‘generalisten’ die uit de ‘systeemwereld’ van ‘instituties’ treden om bouwend op ‘burgerkracht’ in de ‘leefwereld’ van de ‘wijk’ sociale problemen (‘vraagstukken’) aan te pakken. Dat noemen we ‘kanteling’, ‘transitie’ of ‘welzijn-nieuwe-stijl’ en aan het verdwijnen van vaktijdschriften zou je dus heel goed kunnen aflezen hoe sterk deze verandering inmiddels is. In dit laatste nummer van MO Samenlevingsopbouw schetst Martien Kromwijk, voormalig bestuurder van Woonbron, wat deze beweging betekent voor woningcorporaties. Zijn stelling is dat de fysieke slag in de wijken grotendeels gestreden is en dat de toekomstige uitdaging het bewerkstelligen van sociale duurzaamheid is. Kromwijk ziet een nieuw soort civil society in de maak rond begrippen en bewegingen als: samenredzaamheid, de organisatie van nabijheid, kleinschaligheid, de opkomst van nieuwe collectieven, energiecoöperaties, lokale ruilmuntsystemen, social enterprises. ‘Als een rizoom vertakt de wortelstructuur zich onder de grond, en ineens is buurtzorg overal, en de opvoedpoli, de voedselbank enzovoort.’
De kunst voor corporaties is hierbij aan te sluiten, daarvoor moeten zij zich ‘heruitvinden als wijkcoöperaties’. De stenen-stapelen-kennis schiet daarvoor tekort, in de nieuwe gedaante moeten corporaties zich – zo eindigt Kromwijk zijn beschouwing – ‘buiten de eigen institutiegrenzen [verbinden en] co-creatie, community initiatieven en social enterprises herkennen en duurzaam maken, durven leunen op professionele kennis van de oude instituten die dan wel hun spreekuren moeten vervangen door de keukentafel. Niet meer een projectencarrousel, maar blijvende lokale steuncontexten tot stand brengen.’ Het klinkt geweldig. Maar ook duizelingwekkend. Cocreatie, collectieven, burgerkracht – prachtig, maar wie gaat dat organiseren, hoe gaan we dat financieren, waar vallen de bezuinigingsklappen? Het is opmerkelijk dat in alle transitieretoriek en kantelingsnewspeak dit soort vragen opvallend makkelijk – ook door mijzelf overigens - vermeden worden. Daarom zouden we nog een les uit het verleden moeten trekken: laten we nieuwe grote woorden pas uitspreken als er concrete praktijken en voorbeelden onder schuilgaan. Want met een nieuwe ronde kretologie bezweren we de crisis niet. Met gedurfde beslissingen en baanbrekende initiatieven wel. Hoe mooi zou het zijn als dat nieuwe Tijdschrift voor sociale vraagstukken ons daarin de weg zou kunnen wijzen.
‘ De trend is onmiskenbaar. Nederland lokaliseert. Macht, zeggenschap, maar ook controle en verantwoording zoeken een weg naar het laagste operationele niveau. Je ziet de trend in grote dienstverlenende organisaties, die worstelen met hun oude hiërarchische structuren en een uitweg zoeken in zelfsturende teams die dicht bij mensen opereren. Niet voor niks wordt netwerkorganisatie Buurtzorg nu al jaren achtereen uitgeroepen tot werkgever van het jaar. Of lees anders de gemeentelijke nota’s over het sociale domein. De vernieuwingsgezindheid druipt ervan af. Instituties willen weer onder de mensen komen.
De rijksoverheid opereert hier buitengewoon dubbel in. Aan de ene kant jaagt ze deze ontwikkeling aan door grote decentralisaties op gang te brengen. Op het terrein van welzijn was die overdracht van bevoegdheden al eerder ingezet, maar nu volgen nog spectaculaire stappen op het terrein van de zorg (AWBZ), jeugdzorg, de sociale zekerheid (Wet Werken naar Vermogen/Participatiewet), de sociale werkvoorziening en het bijzonder onderwijs. Ook corporaties worden – terecht! – gedwongen zich lokaal te gaan verankeren. Het Haagse devies is: alle sociale macht aan gemeenten, waarbij de rijksoverheid eerder de rol speelt van een soort kennisbemiddelaar dan van bepalende speler.
De gevolgen daarvan zijn fascinerend. Doordat de decentralisaties gepaard gaan met minder middelen, kunnen gemeenten niet simpel de oude inboedel overnemen. Zij moeten het echt anders gaan organiseren! Dat is een geweldige kans. De verzorgingsstaat kan daardoor gezuiverd worden van oude vormen van bureaucratische verkokering en vanachter lokale steigers op een nieuwe manier uit de verf komen. Dat proces is al op gang gekomen. Kijk naar de antibureaucratische sociale wijkteams die overal als paddenstoelen uit de grond schieten. Dicht bij mensen, integraal, ontkokerd en goed toegankelijk voor wie het echt nodig heeft.
Maar dan komt de andere kant van de rijksoverheid om de hoek kijken. Dat is het klassieke register, waarin politiek Den Haag gewoon weer ouderwets het centrum van de Nederlandse werkelijkheid is. Dan zijn corporaties ineens niet meer lokale partners die mee moeten bouwen aan een nieuwe verzorgingsstaat en aan nieuwe lokaal georganiseerde vormen van solidariteit, maar een geldmachine die ten faveure van de rijksfinanciën geld moeten gaan ophalen. Dat is schaamteloos. Je kunt niet tegen gemeenten zeggen dat ze de bureaucratische rijksrotzooi maar moeten opruimen, om dragende lokale krachten vervolgens een blauwe enveloppe te sturen: of ze even de rekening willen betalen. Het bizarre is dat Den Haag daarmee de grootste belemmering is geworden voor de vernieuwing die ze zelf zegt voor te staan.
Deze column is eind december verschenen in Aedes Magazine, nr. 12/2012.