Tijdens mijn politieke carrière als Eerste Kamerlid (1999-2007) was ik een van de eerste politici die in 2004 een eigen - tamelijk primitief - weblog begon. Eerst vooral vanwege mijn politieke activiteiten/meningen, maar in de loop der tijd steeds meer over mijn publicaties en publieke optredens als journalist en publicist. Zo werd het weblog een etalage voor iedereen die op hoogte wilde blijven van mijn gepubliceerde artikelen en columns, van gebeurtenissen waar ik bij ben geweest, van observaties die ik doe, van meningen die in mij opwellen, of van andere persoonlijke wetenswaardigheden.
Het is geen dagboek, maar wel een soort maandboek geworden, waar ik zelf regelmatig in terug blader om nog even na te gaan hoe het ook al weer zat.
Leo Witte schreef een aardige recensie van Ontregelen op de site van de
Edmund Husserl-stichting. Wie geinteresseerd is kan deze hier lezen.
sep13
Tolhuistuinfestival
Al maanden werken we (Stichting Cultuur aan het
IJ, waarvan ik voorzitter ben) achter de schermen om in Amsterdam-Noord in
de Tolhuistuin één van de spannendste culturele voorzieningen van de
hoofdstad te maken. De Tolhuistuin ligt – gezien vanaf het Centraal Station
– aan de overzijde van het IJ, aan de voet van de grote Shell-toren. Op een
terrein dat nu nog ontoegankelijk is voor het publiek staat nu het grote
bedrijfsrestaurant van de Shell (zie foto links onder van de binnenkant),
met daarachter een prachtige tuin, en een aantal
bedrijfsgebouwen. Die bedrijfskantine toveren we om tot een geweldige
horecavoorziening, met een aantal prachtige publiekszalen, waarvan er een
geprogrammeerd gaat worden door Paradiso. Buiten komt het grootste terras
van Amsterdam. De bedrijfsgebouwen worden werk en kantoorruimte voor allerlei
inspirerende culturele organisaties, zoals – onder meer - de Hiphopschool
Noord, Mediametic en Noordje’s Kinderkunst. Er wordt nu hard gewerkt om dat
allemaal vanaf de zomer van 2009 mogelijk te maken. Maar wie iets van de
geweldige sfeer en potentie van deze bijzondere plek wil proeven, moet op
zaterdag 4 en zondag 5 oktober een bezoek brengen aan het
Tolhuistuinfestival. In feite een klein oefenprogramma voor wat in 2009
dag-in-dag-uit aan de oever van het IJ zal gaan gebeuren.
Vanochtend stond er van de hand van Aleid Truyens een mooie recensie van
Het Rode Geluk in de boekenbijlage van de Volkskrant. Ik vreesde
al een beetje dat dit prachtige boek – al zeg ik het zelf – een beetje
onopgemerkt zou blijven. Laten we hopen dat het boek (en daarmee de
geschiedenis van een van de meest bewogen woningcorporaties van het land)
als nog die waardering krijgt die het verdient. Om het nog een beetje de
goede kant op te duwen, hieronder de volledige recensie.
Geluk in de vorm van baksteen
Huizen met fleurige voor-tumtjes en intieme
groene piemen. Amsterdamse architectuur die kenmerkend is voor de jaren twintig van de vorige eeuw. Jos van der Lans beschrijft het 'rode wonen'.
'Wie hiei binnengaat, laat elke hoop varen', schreef Gerard Reve over de Amsterdamse wijk waar hij opgroeide, Tuindorp Water-graatsmeer, in de volksmond 'Be-tondoip' geheten. Het frisse buurtje met lage huisjes, fleurige voortuintjes, een brink, een bibliotheek en een gemeenschapshuis - maar geen kerken of cafes - leek in alles een dorp. Dat was pieces de bedoeling van de socialisten die begin jaren twintig dit tuindorp heten ontwerpen. De propere omgeving, ver van de verloederde binnenstad moest de arbeider, en de lageie middenstand, verleiden tot een oppassend bestaan.
De verstikkende braafheid en de voelbare opvoedkundige bedoelingen waren neerdrukkend voor de kleine Gerard - begrijpelijk. Toch bleek Betondorp een kweek-vijvei voor talent; veel van die ar-beiderskinderen schopten het ver. Als je er nu rondfietst dan denk je: wat is het hier mooi. Dat geldt voor alle wijken die tussen 1920 en 1930 aan de toenmalige Amsterdamse stadsranden verrezen: aan de zuidkant Berlages magistrale Plan-Zuid-, in het noordwesten de Spaarndammerbuurt, de buurten rond het Olympisch Stadion en de Sloterkade, de Transvaalbuurt in Oost en de tuindorpen in Noord. Het waren wijken waar je fijn kon opgroeien. De woningen, met zonnige erkers, waren redelijk ruim tot groot, sommige hadden zelfs een badkamer. Op de intieme, groene pleintjes konden kinderen veilig spelen.
Deze bloeiende jaren van stedenbouw voegden enorme schoonheid toe aan de stad. Op de bouw werd niet beknibbeld: fraaie, golvende daken met rode dakpannen, uitbundige ornamen-tiek. Laat alles wat in deze gelukkige jaren gebouwd is door architecten als M. de Klerk, P. Kramer, J.C. van Epen weg, en je houdt de oude binnenstad, de nauw opgezette negentiende-eeuwse ring en de woondozen uit de jaren vijftig en later over. Dan hangt er een grauwsluier over de stad.
Nog altijd is in deze buurten de overtuiging van de makers voelbaar: ook de arbeiders en middenstanders hadden recht op een omgeving met allure.
Geluk was maakbaar. Vooruitgang had de vorm van gestapeld baksteen. Nu zijn deze woningen gewild, en voor een groot deel ten prooi gevallen aan de vrije markt.
De komst van deze wijken was niet mogelijk geweest zonder een nieuw fenomeen aan het begin van de vorige eeuw: de woningbouwvereniging, een 'bouwvere-niging zonder winstbejag'. Vanaf de invoering van de Woningwet in 1901 bemoeide de overheid zich met de volkshuisvesting.
Dat was hard nodig, want door de explosieve bevolkingsgroei in de I9de eeuw was de woningnood groot; velen woonden in de oude
wijken in barre omstandigheden: met grote gezinnen in een kamer zonder sanitair, of in vochtige kelderwoningen. Particuliere wo-ningbezitters lieten winst prevaleren boven de belangen van de bewoners.
De woningbouwverenigingen deden dat niet: zij kochten met geleend overheidsgeld grond, bouwden degelijke huizen en hielden de huren zo laag mogelijk. Er waren katholieke en protestantse verenigingen, en eentje voor onderwijzers, maar een socialistische pendant bestond nog met. Deze, de Algemene Woningbouwvereniging, werd in 1910 opgericht, op initiatief van bevlogen SDAP-voormannen, onder wie Arie Keppler.
Voortaan konden mensen met een rood hart wonen in hun eigen sfeer: dansen
rond de meiboom op hun eigen pleintje. De architect die als eerste een opdracht kreeg, was de minste niet: H.P. Berlage.
Jos van der Lans, die eerder al enkele boeken schreef over volkshuisvesting, tekende de geschiedenis op van deze 'Algemene', maar volbloed rode vereniging op, die generaties arbeiders goed liet wonen.
Hij deed dat bij wijze van afscheid: in juli 2007 werd de AWV opgeheven;
zij luseerde met woningbouwvereniging Het Oosten tot het bedrijf Stadgenoot.
Een dramatische passage in deze beeldend vertelde geschiedenis - met prachtige foto's - is het treurige lot van de bewoners van het Iransvaalplein, voornamelijk joodse diamantaibeiders; zij werden bij een razzia in 1943 vrijwel allemaal weggevoerd. Sterk is ook Van der Lans' beschrijving van de Nieuwmarkt rellen in 1972. Het waren jaren van ultieme inspraak voor 'de buurt'. Bewoners - vee! kunstenaars en krakers - kiegen voor elkaar dat grootscheepse stadsvernieuwing werd omgezet in kleinschalige, vriendelijke projecten.
Veel gebouwd wordt er niet meer in Amsterdam, en helemaal al weinig voor de
'sociale sectoi'. Een groot deel van het woningbezit werd verkocht aan
particulieren. Veel leden vertrokken naai Purmerend of Almere. De nieuwe arbeiders, veelal allochtonen, wonen nu in de buitenste ringen van de stad, in verpauperende wijken - ontwikkelingen die de pioniers van de vorige eeuw niet vrolijk zouden stemmen. Jarenlang waren AWV-leden ook medebezitters; hun contributie gold als een aandeel. Zij hadden zeggenschap in een ledenraad. Vrijkomende huizen waren uitsluitend bestemd voor leden, een privilege dat zij kwijtraakten.
De moderne woningbouwvereniging is allang niet meer een kroonjuweel van de gemeenschap, maar een bedrijf dat de markt bedient, aangestuurd door een fors management - conform de vooruitgangsidealen van onze tijd.
Aleid Truijens
Jos van der Lans
Het rode geluk. Een geschiedenis van de Algemene Woningbouwvereniging.
Uitgeverij Bas Lubberhuizen
ISBN 978 90 5937 198 9
Geïllustreerd
Pp.: 304
€ 24,50
Bestellen via:
www.lubberhuizen.nl
Op woensdag 1 oktober 2008 organiseren het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en de Stichting Beroepseer de werkconferentie Publieke Beroepstrots
in Den Haag. Deze heeft als doel de omstandigheden waarin de’
frontsoldaten’ in de (semi-)publieke sector hun werk doen, te verbeteren.
Bent u bijvoorbeeld leraar, gezinsvoogd, politieagent, opbouwwerker ,
huisarts of verpleegkundige? Wilt u actief meepraten? Reageer dan! De
conferentie is eigenlijk al volgeboekt, maar de organisatie stelt nog 10
extra kaarten beschikbaar, uitsluitend voor ‘frontsoldaten’. Meld u aan op
het e-mailadres conferentieberoepstrots2008@beroepseer.nl
onder vermelding van uw functie en uw motivatie. Wie het eerst komt….
De werkconferentie zal op woensdag 1 oktober plaatsvinden in Den Haag van
15.00 uur tot 21.00 uur. Deze wordt geopend door staatssecretaris van het
Ministerie van BZK, mevrouw Ank Bijleveld- Schouten. Ook zal Marc
Chavannes, columnist van de NRC spreken. Voor het debat is een
discussiepaper geschreven door Thijs Jansen, oprichter en bestuurslid van
de Stichting Beroepseer. De bijeenkomst is de aanloop naar het boek over beroepstrots dat Jansen met Gabriël van den Brink (Universiteit van
Tilburg)en Jos Kole (Vrije Universiteit) in voorbereiding heeft.
sep9
Nieuw boek Ed van Thijn 'Kroonprinsenleed'
8 Oktober verschijnt een nieuw boek van Ed van Thijn, onder de titel
Kroonprinsenleed. De opvolger in de politiek. Mij was
de eer toebedeeld om Ed van Thijn (vier jaar lang mijn bankjesgenoot in de
Eerste Kamer) over dit boek te mogen interviewen op de officiële opening
van het boekenseizoen, Transcripta, afgelopen zondag op het terrein van de
oude Westergasfabriek in Amsterdam. Het was een vermakelijk gesprek over
een vermakelijk boek, waarin de inmiddels 74-jarige Van Thijn (dit jaar op
de kop af vijftig laar lid van de PvdA) vrijwel alle recente
machtswisselingen in de Nederlandse, Israëlische, Duitse, Franse en Engelse
politiek de revue laat passeren. Zelfs de Clintons en het recente demasqué
van Hillary komen nog aan bod.
Het is een amusant, maar misschien nog wel meer een tragisch boek. Van
Thijn haalt een bekende uitspraak (van ’t Hart en Ten Hoopen) aan dat ‘als
god een politicus wil straffen, maakt hij hem of haar tot kroonprins’. Dit
boek levert daar het bewijs voor. Het gaat eigenlijk nooit goed. In de
machtswisseling tekenen zich Shakespeariaanse tragedies af. De leider die
van geen wijken wil weten, de kroonprins die maar niet aan de bak komt.
Denk aan de martelgang van Ad Melkert, wekelijks door de journalist Gerard
van Westerloo in Vrij Nederland neergezet als de ‘arme kroonprins’. Om
medelijden mee te krijgen. En met Ad Melkert is het dan ook niet goed
afgelopen.
Het interessantste blijven natuurlijk die machtswisselingen die Van Thijn
zelf van dichtbij heeft meegemaakt en waar hij als een insider over kan
rapporteren. Ontluisterend is het als in 1981 bij de val van het kabinet
Van Agt II (met de superminister Joop den Uyl) alle prominenten in de PvdA
(Jos van Kemenade, Wim Meijer, Ed van Thijn, André van der Louw, Marcel van
Dam) aan Den Uyl proberen duidelijk te maken dat zijn tijd gekomen is. In
zijn bijzijn geven ze een voor een te kennen dat de Partij beter met André
van der Louw verder kan gaan. Den Uyl haalt zijn schouders op en trekt zich
er niets van aan. Uiteindelijk laat hij zich pas in 1986 opvolgen door de
kroonprins die hij zelf al sinds 1981 in gedachten heeft: Wim Kok. De
partij zucht vervolgens nog vier jaar onder een leider die al lang over
zijn hoogtepunt (houdbaarheidsdatum) heen is en waarvan het gezag
afbrokkelt. En niemand doet er wat aan.
Tamelijk genadeloos is Van Thijn over Wim Kok. Ik mag natuurlijk nog niks
verklappen, maar hij beschrijft een bijeenkomt met Kok in het bestuur van
de stichting Den Uyl-lezing, nadat Kok zijn beroemde Den Uyl-lezing heeft
uitgesproken over ‘het afschudden van de ideologische veren’. Een aantal
bestuursleden merkten op dat ze het woord ‘solidariteit’ niet waren
tegengekomen in Koks betoog. Waarna Kok geïrriteerd reageerde:
‘Solidariteit?! Wat is dat? Kan iemand mij dat uitleggen? Solidariteit is
een leeg begrip. Ik heb een hekel aan lege woorden.’
Tja, ik geloof dat het staatssecretaris Frans Timmermans was die onlangs
nog in een uitvoerig verhaal in het NRC beweerde dat de sociaal-democratie
zo ongeveer was uitgevonden om inhoud te geven aan solidariteit. Gelijk
heeft ie, maar dan is het wel treurig dat de partij vijftien jaar geleid is
door een leider die daar weinig mee op had. Enfin, is
een onderhoudend, maar in feite dus dieptragisch boek, dat hoofdzakelijk
over mannenmachtswisselingen gaat. De komende eeuw zal – zo laat het zich
aanzien - meer en meer de eeuw worden van vrouwelijke leiders. Laten we
hopen dat zij het er beter van afbrengen. Waarschijnlijk is dat echter
niet, want als een ding duidelijk wordt uit Van Thijns boek is het dat
macht verslavend en verbindend werkt. En waarom zou dat bij vrouwen anders
uitpakken dan bij mannen?
In juli herhaalde de VPRO volkomen onverwacht
(ik wist er zelf niks van, maar had er uiteraard geen bezwaren tegen) de
aflevering van het programma Boeken, waarin Wim Brands mij
interviewde over het boek Ontregelen. Eerder zond de VPRO dit
interview uit op zondag 30 maart. Wie de uitzending desondanks nog steeds
gemist heeft kan overigens bij de VPRO dit gemis goed maken: http://boeken.vpro.nl/afleveringen/.
Wat is nu het effect van zo’n uitzending, ergens op de zaterdagochtend?
Welnu, onderstaande grafiek laat daar iets van zien. Het brengt het bezoek
aan deze website in de maand juli in beeld. Doorgaans een maand waarin het
bezoek vanwege vakantie terugloopt. Maar deze maand niet. Gemiddeld trekt
de site per dag zo tussen de 125 en 175 bezokers, dat kan je ook zien in de
eerste weken van juli. En dan komt de herhaling van VPRO-boeken op zaterdag
13 juli. De dag erna schiet het bezoek omhoog naar ruim 500 bezoekers per
dag, de volgende dag zijn het er bijna 600 en in de week die daarop volgt
zakt dat langzaam tot aan het einde van de maand de vakantie echt aanbreekt
en het bezoek onder het gemiddelde duikt. In totaal kan je zeggen dat er
zo’n 2500 mensen extra in de maand juli mijn site bezocht hebben. Dat is
niet gering, lijkt me. Want die mensen moeten echt op zoek gaan naar mijn
site, want de uitzending vermeldde het adres niet. Nu maar hopen dat ze
vervolgens ook het boek zijn gaan kopen. Daar lijkt het overigens wel een
beetje op, want gedurende de zomermaanden is de verkoop gestaag door
gegaan, terwijl dit meestal een periode is waarin de verkoop een beetje
droogvalt. Hieronder, ter illustratie, de grafiek van de
bezoekersaantallen in juli.
sep6
Frankenstein op een behangrol
De Amsterdamse wethouder Lodewijk Asscher heeft
eind vorige jaar het aanpakken van de jeugdsector in de hoofdstad ‘operatie
Frankenstein’ gedoopt. Niet meteen een aanduiding waar je vrolijk van
wordt, want de jonge dr. Frankenstein baarde in de gelijknamige films (op
basis van een boek dat geschreven werd in 1818) een monster dat hem
vervolgens boven het hoofd groeide. Die uitkomst – zo zou je denken - kan
de hoofdstedelijke PvdA-leider niet voor ogen hebben. Maar volgens Asscher
heeft Amsterdam (en misschien wel heel Nederland) echter al een monster
gebaard; een duizendkoppig projectenmonster van bemoeienissen met jongeren
(en hun ouders) waarvan de effectiviteit ver te zoeken is. Misschien heeft
hij er even over gedacht om zijn tegenoffensief operatie-Kafka te noemen of
‘Het Moeras’, maar dat zijn uitdrukkingen die in het verleden al zo vaak
gebruikt (en versleten) zijn, dat hij iets angstaanjagenders zocht. Zo kwam
hij bij het monster van Frankenstein uit.
Laat ik meteen maar zeggen dat ik voor dit soort vergelijkingen niet
meteen warm loop. Ze zijn vaak modieus en populistisch. En dat risico is
extra groot als ze uit de koker komen van een wethouder economie en
financiën, die er na het vertrek van een vorige wethouder jeugdzaken er
maar bij is gaan doen. Zonder iets af te willen doen aan het talent van
Lodewijk Asscher (door PvdA-ingewijden steevast getipt als een mogelijke
opvolger van Wouter Bos), kleeft aan zo’n uitstapje naar de welzijn- en
zorgwereld het risico van het rondpompen van vaak afgekloven vooroordelen
over zachte heelmeesters die stinkende wonden maken, en dat onverbeterlijk
doen in een bureaucratische sfeer van geitenwollensokken. Als Asscher die
weg in zou slaan, wordt het niks. Dan zou de operatie Frankenstein de
zoveelste afrekening met de softe sector worden en kunnen na afloop de
computers overuren draaien omdat alles niet één maar drie keer gemeten moet
gaan worden.
Waardoor we nog verder van huis zijn.
Daarom was ik redelijk sceptisch toen ik halverwege juni
tijdens een conferentie over outreacend werken, georganiseerd door de
stichting Eropaf! (zie: www.eropaf.org), de Amsterdamse onderzoeker Douwe
van den Berg de eerste resultaten van de operatie-Frankenstein zag
presenteren. Asscher is namelijk – heel verstandig! – niet meteen begonnen
met oplossingen en maatregelen, maar wilde eerst weten hoe het systeem van
jeugdhulpverlening nu eigenlijk werkt. Hoe gaat het nu in de praktijk? Wie
bemoeit zich er mee? Hoe wordt er samengewerkt? Wat zijn de redeneringen?
Dat leidde tot het onderzoek ‘Systeem in Beeld’, waarin heel nauwgezet,
stukje voor beetje hulpverleningsgeschiedenissen van zogeheten
multiprobleemgezinnen gedurende de afgelopen zes jaar in beeld zijn
gebracht. Dat gebeurde aan de hand van meerdere werkconferenties rondom één
zo’n gezin, waarbij alle professionele hulpverleners en betrokkenen (voor
zover nog achterhaalbaar) die met het gezin te maken hadden gehad, hun
eigen dossiers hadden meegenomen en precies vertelden wat ze hadden gedaan.
In zes werkconferenties ontstond zo een reconstructie van hoe de systemen
werken.
Douwe van der Berg, één van de onderzoekers, presenteerde de eerste
resultaten. Hij deed dat heel prudent, zonder de gebruikelijke vooroordelen
over hulpverleners nog eens te ventileren. Hij hield zich bij de feiten.
Mar misschien daarom was zijn verhaal zo schokkend. Om niet te zeggen
verbijsterend.
Door alle interventies in de tijd naast elkaar te leggen konden de
onderzoekers (en dus ook de hulpverleners zelf) reconstrueren wat er de
afgelopen zes jaar met een multiprobleemgezin was gebeurd. Dat was niet
niks. Gemiddeld telden ze voor elk onderzocht gezin in zes jaar 40 intakes,
20 plannen van aanpak, een bemoeienis van tachtig professionals en 20
organisaties. En dat alles zonder dat het multiprobleemgezin er nu zoveel
beter van was geworden.
Inderdaad, Frankenstein is zo’n gekke aanduiding niet. Zelfs de
hulpverleners die meededen aan de werkconferenties schrokken zich rot.
Gedurende die zes jaar was het verloop onder hen zo groot geweest dat de
continuïteit eigenlijk geheel in handen was gekomen van het gezin zelf die
daar zo op de eigen wijze dankbaar gebruik van had gemaakt.
He team van Van den Berg had alle interventies in de afgelopen zes jaar
uitgetekend op de achterkant van een behangrol, die bij elkaar meer dan
vier meter lang was. En toen alle gegevens uit de officiële dossiers op de
behangrol in een tijdlijn waren uitgezet, bleek tot stomme verbazing van
het onderzoeksteam tamelijk cruciale informatie niet eens in de dossiers te
zijn vastgelegd. Een zelfmoordpoging van de moeder, een paar jaar eerder
was niet in de dossiers terug te vinden. Een vermoeden van
kindermishandeling en seksueel misbruik was vanwege privacybescherming
niet aan de dossiers toevertrouwd. Naast de formele dossiers bestond er dus
een behoorlijke hoeveelheid informele kennis die om praktische of
principiële redenen niet aan het papier werden toevertrouwd. En dus niet
werd gedeeld.
Op basis van deze informatie probeerden de onderzoekers vervolgens in kaart
te brengen hoe het systeem nu eigenlijk werkt. In grote lijnen gaat dat als
volgt. Elke hulpverlener maakt het probleem voor hemzelf behapbaar en
daarmee oplosbaar. Hij of zij start een relatie met (leden van) het gezin
waarin vertrouwen centraal staat. Stukje voor stukje moet er vertrouwen
gewonnen worden en worden er afspraken gemaakt om zaken in beweging te
brengen. Maar omdat de problemen altijd met andere zaken samenhangen en
groter zijn dan het probleem dat de hulpverlener kan behandelen worden de
afspraken nogal eens niet nagekomen. De hulpverlener ziet dat als een
gebrek aan vertrouwen en concludeert al snel dat het gezin niet echt
gemotiveerd is en de ernst van de problemen niet doorziet. Daarop loopt de
hulpverleningsrelatie vaak stuk: of het gezin of de hulpverlener haakt af.
Maar niet lang daarna (de problemen houden immers aan) herstart het proces
zich via een andere ingang, met een andere hulpverlener bij een andere
instanties of een nieuwe hulpverlener bij dezelfde instantie. Daarmee
treedt dezelfde cirkelgang in werking, overigens vaak aangestuurd door
officiële protocollen. De hulpverleningsgeschiedenis wordt vaak bewust
genegeerd, omdat elke hulpverlener toch ook weer met een schone lei ‘geheel
blanco’ wil beginnen en dus eigenlijk op goed (professioneel) geluk aan
zijn eigen aanval op een deelprobleem begint. Waarna de cirkel zich in veel
gevallen opnieuw sluit.
Frankenstein is eigenlijk nog een heel vriendelijke uitdrukking voor deze
treurmars. Waarbij ook nog eens aangetekend moet worden dat Amsterdam over
naar schatting zo’n 3000 zware multiprobleemgezinnen beschikt en men in de
hoofdstad (zoals overal in het land) al sinds jaar en dag spreekt over
integrale aanpak en ketensamenwerking. Om nog maar te zwijgen van de
naïviteit van André Rouvoet die meent dat dit type problemen met een
elektronisch kinderdossier en Centra voor Jeugd en gezin wel uit de wereld
worden geholpen.
Vergeet het maar.
Het aardige van Douwe van den Berg was dat hij dit alles
vertelde zonder bij iemand de schuld neer te leggen. Zo werkt het systeem,
was zijn boodschap. Sterker, uit zijn ervaring met de werkconferenties
maakte hij op, dat als de professionals echt met elkaar konden overleggen,
daar de tijd voor namen en elkaar de ruimte gaven, dat zowel de diagnoses
als de aanpak veel preciezer en krachtdadiger konden zijn. Ze konden veel
meer dan het systeem toe liet. Bevrijd de professionals van hun
protocolcorsetten, hun instellingskeurslijf en hun deelprobleemfixatie en
de weg naar effectiviteit ligt open, zo was – in mijn woorden samengevat –
zijn devies.
Dat is andere koek dan het gangbare effectiviteitsrefrein over evidance
based practises, over weten = meten, over transparantie, protocolkeurmerken
en integraliteitstoetsen. Het zou geweldig zijn als Asscher daar
verandering in zou kunnen brengen. Als hij een beweging van onderop zou
kunnen faciliteren, als hij ruimte en mandaat zou kunnen geven aan
professionals in plaats van deze nog verder op te sluiten. Dat vereist een
bijna buitenmenselijke bestuurlijke kracht. Een soort politiek bestuurlijke
krachtpatser die vooral slim en overtuigend moet zijn. Zo’n politicus is –
op het terrein van zorg en welzijn - in Nederland nog niet uitgevonden.
Er is een wereld te winnen voor Asscher.
Deze column verschijnt in het septembernummer van TSS – Tijdschrift
voor sociale vraagstukken.
Foto’s: Mike van Kreek
sep6
Schuren
Er heeft zich de afgelopen jaren een nieuwe dansvorm binnengedrongen in de
schoolfeesten van middelbare scholen: het schuren. Voor mensen die zich
niet dagelijks op de hoogte houden van de jongste jeugdsubculturele trends:
schuren is een vorm van dansen waarbij de jongen achter het meisje staat
terwijl zij haar billen op het ritme van de muziek (bij voorkeur een zwoele
r & b-beat) tegen zijn kruis aandrukt en heen en weer beweegt. Andere
uitdrukkingen hiervoor zijn: slijpen, droogneuken en kontdansen. Het
schuren heeft de afgelopen jaren enorm aan populariteit gewonnen onder
tieners en is vanuit de discotheken dus nu de schoolfeesten aan het
veroveren.
Wat moeten we daar nu van denken?
Mijn eerste gedachten gaan onmiddellijk terug naar het schuifelen
(tegenwoordig slowen genoemd) wat in mijn jeugd de meest gewaagde
onderlinge contactvorm was op verjaardagspartijtjes en schoolfeesten. Het
licht werd tijdens deze zwoele muziek (ik herinner mij vooral ‘When a Man
Loves a Woman’ van Percy Sledge) steevast gedimd, waarna de spanning steeg
en een enkel paartje tot voorzichtige handtastelijkheden overging. De
meeste schuifelden echter onschuldig rond, niet precies wetend (of durvend)
hoe met deze intimiteit om te gaan. Gelukkig werden wij meestal verlost uit
deze lichamelijke ingewikkeldheid omdat op een bepaald moment de deur
openging en een der ouders (of op school een leraar) het licht aandeed en
wij ons haastig (en ook wel een beetje opgelucht) uit de omstrengeling
losmaakten. Eenmaal weer als jongens onder elkaar spraken we later wel van
een te gek feest.
Nee, dat gaat tegenwoordig dus heel anders. Nu rapt Ali B. voor volle
zalen tieners op Frisfeesten (alcoholvrije feesten voor kinderen tussen de
12 en 15) dat er lekker gebounced moet worden. Of zingt de rapgroep
Spookrijders de tieners voor: ‘Alle chickers willen schuren.’ Dan wel roept
DJ Chuckie: ‘Zakken, zakken, zakken. Schuren, schuren, schuren. Schud,
schud, schud. Schud met je billen, lekkere tanga.’
Daar durfden wij vroeger nog niet eens aan te denken.
Het behoeft dan ook geen verbazing dat in menig lerarenkamer de vraag is
opgeworpen of het schuren niet te ver gaat. Moeten wij, leerkrachten, ons
onverschillig tonen ten opzichte van de opdringerige omgangsvormen van de
MTV-clips, waarin mannen macho’s (players) zijn en de vrouwen sletten
(chickies, tanga’s)? Moeten wij ons niet, zoals minister Plasterk (toch ook
onze minister van dans) ons niet zo lang geleden voorhield, teweer stellen
tegen deze ongeremde seksualisering van de cultuur. Is het normaal dat
meisjes van 13 en 14 zich als een geil seksobject gedragen?
Tja, dat vraag ik me ook wel eens af.
Maar ja, dan denk ik aan de heupen van Elvis Presley die in de jaren
vijftig op de televisie niet in beeld werden gebracht omdat ze
aanstootgevend zouden zijn, zodat op de eerste opnamen van The King of
Rock-’n-roll alleen zijn bovenlijf te zien is. De ongerustheid hoort
kennelijk bij de ontwikkeling van het dansen. Tachtig jaar geleden zette de
regering nadat de tango, de one- en two-step, de boston, de charleston en
de shimmy de benen van jonge Nederlanders in beweging hadden gebracht een
heuse staatscommissie op het ‘dansvraagstuk’. Drie jaar had de commissie nodig had om het probleem in kaart te brengen. Om vervolgens te pleiten
voor strenge maatregelen en verboden. De nieuwe dansen werden volgens de
commissieleden door jonge mannen gebruikt om hun partner te verleiden door
‘hartstochtelijke omvattingen of betasting en zinnenprikkelende plaatsing
der benen’.
Het mocht allemaal niet baten. Zoals – in de jaren negentig - ook de
commotie over houseparties niet geholpen heeft. De zinnenprikkelende
plaatsing der benen en tegenwoordig dus billen is kennelijk niet te
stoppen. Een schuurverbod heeft geen zin. Het zou hooguit navolging
krijgen op zwaar christelijke scholen. Volkomen overbodig, want de jongeren
van de biblebelt schuren van huis uit toch al niet. Die verkeren nog steeds
in het schuifelstadium.
Verbieden werkt dus niet. Het maakt het schuren alleen maar spannender.
Veel verstandiger is het als ouders en leerkrachten op een veel verrasender
manier tegen het schuren aan gaan kijken. Niet zo bezorgd. Beschouw het als
een doorbraak van vrouwen op de dansvloer, want het zijn de meisjes die het
initiatief nemen, die de dans leiden en bepalen of er geschuurd mag worden.
Knoop dat die meiden ook in de oren. En benoem – in het verlengde daarvan
– het schuren als de definitieve nederlaag van het mannelijk geslacht op de
dansvloer, als een triomftocht van de houtenklazen. Laat minachting hun
deel zijn, maak van schuurders brekebenen, danslosers en begin elk
schoolfeest met een korte demonstratie door de lokale dansschool van dansen
waarin mannen en vrouwen laten zien dat dansen nog veel erotischer,
seksueler, spannender en dynamischer kan zijn.
En ach, misschien moeten we toch ook maar erkennen dat het schuren
misschien wel spannender is dan het slappe geschuifel uit onze grijze
verleden.
Deze column verschijnt in het septembernummer van het tijdschrift
DANS.
sep4
GroenLinks en het verleden
Mensen die bang zijn voor honden worden significant vaker door
deze viervoeters gebeten. Mensen die bang zijn op straat worden aantoonbaar
vaker in elkaar geslagen. Mensen die bang zijn voor de boze buitenwereld
worden zo gauw het kan door de boze buitenwereld te grazen genomen. Bij
voorkeur doen wij het voorkomen alsof onze beschaving deze dierlijke
drijfveren te boven is gekomen. Maar niets is minder waar: we hebben de
roofdieren gecultiveerd en zelfs in de machtigste en modernste bedrijfstak
ondergebracht: de media.
Daarom is de tragedie-Duyvendak niet begonnen met een onhandig
persbericht in komkommertijd of door de afwezigheid van het hoofd
persvoorlichting, maar op het moment dat zich de angstvalligheid meester
maakte van GroenLinks. Wanneer dat precies is geweest valt moeilijk te
zeggen, maar ergens in de jaren negentig heeft de vrolijke eigengereidheid
plaats gemaakt voor radicale weloverwogenheid. Gelijk krijgen werd
belangrijker dan gelijk hebben en van lieverlee werd het denken bezet door
politiek-strategische overwegingen.
Het verleden verscheen daarin niet langer als een verdienste, maar als een
probleem, waar om de nieuwe moderne mentaliteit te rechtvaardigen en de
mentale vooruitgang te bewijzen afscheid van genomen moest worden. Nee, we
waren niet langer dogmatisch. Nee, we waren niet langer een
getuigenissenpartij. Nee, we vallen niet samen met sociale bewegingen, laat
staan dat we een single-issue partij zijn. Nee, wij zijn niet meer de oude,
wij denken met de tijd mee.
Daarmee werd het verleden meer en meer iets waar we maar liever niet aan
herinnerd wensten te worden. Liever geen oude koeien. Zo ontstond er een
geur van vermijdingsangst over het onderwerp, die de media uiteraard niet
ontging. Je zou het als een heldendaad van Wijnand Duyvendak kunnen zien
dat hij dit zwijgen doorbroken heeft. Ik ben ook absoluut overtuigd van
zijn integere intenties, maar de manier waarop hij vervolgens op een
onnavolgbaar ingewikkelde manier afstand neemt van de beruchte inbraak bij
het ministerie van EZ, zegt meer over GroenLinks dan over Wijnand
Duyvendak. En daarna sloeg ongeveer iedereen op tilt en de roofdieren toe.
Inderdaad, mensen die bang zijn worden vaker geslagen.
Deze column verscheen in het september-nummer van het GroenLinks
Magazine.
sep3
Discussie jaren tachtig
Oké, laten we discussieren over de jaren tachtig. Zowel
Joost Lagendijk, Femke Halsema als Wijnand Duyvendak hebben daartoe
opgeroepen. Dat lijkt mij een goed plan, maar laten we het dan wel goed
doen. En als het even kan vooral niet in de vorm van een massaal mea
culpa, want dat is volkomen onproductief.
Laten we eerst eens goed analyseren wat er in die jaren gebeurde, welke
ingrijpende veranderingen in gang werden gebracht die onze huidige samenleving
tot op de dag vandaag hebben getekend. En dan gaat het natuurlijk niet over
de jaren tachtig alleen, want dat is eigenlijk vooral een stuiptrekking van
de decennia die daaraan voorafgingen: de jaren zestig en zeventig. Pas als
je begrijpt welke metamorfose in die jaren op gang is gebracht, dan pas is
het mogelijk om de uitwassen en onzinnigheden te begrijpen.
Pas als je begrijpt waar het idee van ‘het persoonlijke is politiek’
vandaan kwam, hoe het politiek en ideologisch werd ingezet, dan pas kan je
begrijpen welke perverse vertalingen daarvan in radicale bewegingen werden
gemaakt. Dat is geen manier om dit soort zaken goed te praten, integendeel,
maar het kan wel enig licht werpen op de vraag waarom weldenkende mensen
bijvoorbeeld overgingen tot persoonlijke bedreigingen. En misschien werpt
dat wel een licht op het feit dat dat vandaag de dag (op internet) op grote
schaal een normale gang van zaken is geworden.
Een begin van zo’n analyse maakte ik in 2005 samen met Antoine Verbij in
het ‘Manifest vóór de jaren zeventig’, dat eind maart van dat
jaar in Vrij Nederland verscheen (zie ook dit weblog van maart en
april 2005) en dat werd ondersteund door een
heus comité van aanbeveling bestaande uit: Hedy d’Ancona, Marianne van
den Boomen, Jan-Willem Duyvendak, Marius Ernsting, Herman Franke, Saskia
Grotenhuis, Kiki de Haas, Femke Halsema, Pieter Hilhorst, Paul Hoebink,
Paul Kuijpers, Susan Legène, Herman Meijer, Anja Meulenbelt, Pieter
Pekelharing, Dick Pels, Arnold Reijndorp, Marjo van Soest, Karin Spaink,
Joke Swiebel, Ed van Thijn, Lodewijk de Waal en René Zwaap. Het is, denk
ik, voor iedereen die zich nu op de jaren tachtig stort een interessante
voedingsbron.
Je kunt het manifest lezen via www.jarenzeventig.nl .
sep1
Ontregelen onderwerp brainstormsessies
De vijfde druk van Ontregelen is al weer bijna
uitverkocht. Op naar de zesde. Opmerkelijk is dat er heel vaak meerdere
exemplaren tegelijkertijd worden gekocht. Het zijn bestellingen van tien
tot twintig exemplaren. Wie dat precies zijn is via de boekhandel moeilijk
te achterhalen, maar het vermoeden is dat het boek steeds vaker onderwerp
is van gesprek in stafbijeenkomsten, managementoverleggen en heidagen. Als
dat zo is, dan ben ik meer dan tevreden. Want voor dat soort
brainstormsessies is hetOntregelen ook precies geschreven. Ook hoor
dan ook graag van betrokkenen wat er zoal uit deze bijeenkomsten voortspruit.