| Op 1 januari 2007 treedt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) in werking. De wet maakt een einde aan Brinkmans Welzijnswet en brengt de huishoudelijke (thuis)zorg onder de regie van de gemeenten. Het idee is dat de burger eerst voor zichzelf en zijn naasten moet zorgen en dat de gemeentelijke overheid hem daarin als dat noodzakelijk is dient te ondersteunen. De WMO bezegelt definitief het lot van de betweterige welzijnswerker die sinds Achterhuis en Brinkman onophoudelijk onder vuur heeft gelegen. De werksoort dient vooral dienstbaar te zijn aan de hulpvraag van burgers.
Of het in de praktijk ook zo werkt is de vraag. Overlastproblemen, ontsporende jongeren, oplopende schulden, verloedering, eenzaamheid vragen om actie in plaats van reactie. De misstanden waar het welzijnswerk in de negentiende eeuw mee begon zijn in moderne uitingsvormen nog steeds onder ons. De acties ook, alleen noemen we het nu outreachende hulpverlening of bemoeizorg. Dat is de constante in de geschiedenis van het moderne welzijnswerk: elke keer als de werksoort ten onder lijkt te gaan wordt zij onmiddellijk weer uitgevonden.
|